‘ Slaappillen bij de huisarts halen?’ opper ik spontaan. ‘Komen we ook lekker uitgerust aan.’
Met een bevriend stel gaan manlief en ik naar Zuid-Amerika en we praten over de dertien uur durende vliegreis. Vliegangst, turbulentie, krappe beenruimte en niet kunnen slapen krijgen alle ruimte in het gesprek. We zijn een gezellig stel.
Hoewel mijn briljante voorstel bijval oogst, zie ik ineens in gedachten allerlei doemscenario’s voor me. Mijn mond gaat namelijk altijd openhangen als ik wegdommel, waarna er soms speeksel uitloopt. Hang ik daar als een kwijlende middelbare vrouw in een stoel. Maar dat is nog niet eens het ergste. Mijn tong gaat buitenboord hangen. Dat zag er vroeger al niet slim uit, liet mijn moeder zich eens ontvallen. Over hoe dat nu is maak ik mij geen illusies. Het enige positieve is dat ik niet snurk. Maar dat weegt weer niet op tegen mijn gewoel en gedraai als ik slaap. Een arm, een been, of mijn hoofd bij een vreemde op schoot: ik sluit niets uit.
En wat als er iets gebeurt onderweg? Wie sjort mijn comateuze lijf bijtijds een reddingsvest aan en doet het zuurstofmasker op? Mijn reactievermogen en vermogen tot begrijpend luisteren zijn nog nooit getest in slaaptoestand, of ik moet het niet hebben meegekregen.
En stel dat we snel het vliegtuig moeten verlaten, wie sleurt mij en mijn als roosjes slapende gezelschap dan naar de luchtkussenglijbaan? Hoeveel verstandige alerte en zorgzame passagiers bevinden zich in het toestel? Nee, slaappillen, levensgevaarlijk in een vliegtuig. Geen noodplan kan daar tegenop.
Ongemerkt zouden we zo naar de filistijnen kunnen vliegen, en da’s een heel andere richting dan Peru.