Verplicht getemperatuurd meld ik me met 36,7 graden in het ziekenhuis.
De effecten van strenge Coronarichtlijnen zijn zichtbaar. Personeel met mondkapjes en overal rood-witte linten om de verplichte afstand tussen personen te waarborgen.
Ik installeer me op een van de weinige beschikbare zitplaatsen in de wachtruimte, trek mijn schoen uit en leg mijn rechterbeen op de lege plek naast mij. Wachtend op de chirurg die de behandeling van het breukje in mijn voet zal bepalen.
Ik kijk naar een iets verderop zittende, prettig uitziende man die verdiept is in zijn boek. Omdat zijn mondhoeken omhoog krullen móet ik weten wat hij leest. Dat is iets dwangmatigs. Ik houd mijn hoofd een tikkeltje schuin om de omslag goed te kunnen zien. Tot mijn vreugde is het een boek van Roald Dahl. De man kijkt op en ziet mij staren. Ik lach en wijs naar zijn boek: ‘Fantastische verhalenverteller.’ De man knipoogt en reageert met een ‘vind ik ook’ waarna hij verder leest. Het pleziertje dat ik ervaar verberg ik door om me heen te kijken. In totaal zes mensen. Het is ‘vol’. Opnieuw wordt mijn blik getrokken door de aantrekkelijke man met goede boekensmaak. En opnieuw word ik door hem betrapt. Tegelijkertijd hoor ik mijn naam, de chirurg verwacht mij. Ik kom overeind, ‘Roald’ knikt me bemoedigend toe en steekt zijn duim omhoog. Lief.
Een kwartier later kom ik terug. ‘En,’ vraagt Roald, ‘viel het mee?’ Ik knik. Een brace volstaat gelukkig.
Dan klinkt de stem van een andere bezoeker: ‘Horen jullie soms bij elkaar?’ Boekenman gaat staan en kijkt me met pretoogjes aan: ‘Als jij wil?’ Stralend kijk ik hem aan ‘Ja, ik wil!’
Een luid applaus klinkt.
‘Goed dan gaan we naar huis.’ Lief stopt zijn boek in mijn tas en pakt mijn hand. Wegwezen voordat een verpleegkundige ons weer scheidt.